Er was eens een klein meisje,
rood en een echt eigenwijsje.
Ze wou snoepen uit de pot,
maar die zat helaas op slot.
Maar daar wist ze wel wat op,
die pot blijft niet lang meer op slot.
Ze haalde de sleutel uit vaders ze zak,
uit die mooie grijze pak.
Maar het duurde niet lang,
en ze wist het en werd beetje bang.
Want het zou haar bezuren,
en dat zou niet lang meer duren.
Vader komt thuis,
en ziet al meteen er is iets niet pluis.
Hij liep naar de grijze jas om de sleutel tepakken,
maar zag zijn dochter heerlijk zitten smakken.
Geschrokken kijkt ze hem aan,
en vader vraagt haar om voor over testaan.
voortaan zal ze vragen,
maar die dondersteen houdt niet op met plagen
rood en een echt eigenwijsje.
Ze wou snoepen uit de pot,
maar die zat helaas op slot.
Maar daar wist ze wel wat op,
die pot blijft niet lang meer op slot.
Ze haalde de sleutel uit vaders ze zak,
uit die mooie grijze pak.
Maar het duurde niet lang,
en ze wist het en werd beetje bang.
Want het zou haar bezuren,
en dat zou niet lang meer duren.
Vader komt thuis,
en ziet al meteen er is iets niet pluis.
Hij liep naar de grijze jas om de sleutel tepakken,
maar zag zijn dochter heerlijk zitten smakken.
Geschrokken kijkt ze hem aan,
en vader vraagt haar om voor over testaan.
voortaan zal ze vragen,
maar die dondersteen houdt niet op met plagen